Het besluit van minister Kamp om de gaswinning in Groningen te maximeren op 27 miljard m3 neemt de onzekerheid over de veiligheidsrisico’s niet weg, zo blijkt uit het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen. Maar waar komt dat advies vandaan en wat moet er verder nog gedaan worden door de staat en de NAM?

Waar komt die 27 miljard m3 vandaan?

Het getal staat in een uitspraak van de Raad van State van 18 november jl. Die baseerde zich bij dat getal op een advies van oktober 2013, dus twee jaar geleden, van Gasunie Transport Services, de beheerder van ons nationale gasleidingnet, dat de mogelijkheid onderzocht om het Groningse gas te vervangen door gas uit het buitenland. Daarbij spelen leveringscontracten en de omzetting van het hoogcalorische buitenlandse gas naar het laagcalorische Groningse gas door bijmenging van stikstof een rol.

Uit de tientallen scenario’s koos minister Kamp afgelopen zomer het scenario met een productie van 33 miljard m3 voor een strenge winter. De Raad van State betwistte de keus van dat scenario niet, maar vond de keuze van de lagere 27 miljard m3 voor een gemiddelde winter voldoende, vanwege de veiligheidsrisico’s die volgens de Raad in het geding zijn.

De minister sluit zich daarbij aan, voor het jaar gaswinning dat loopt tot 1 oktober 2016. De productie wordt dus verlaagd van 33 miljard naar 27 miljard m3. Dat kost de schatkist 1,5 miljard euro.

Tot op heden is de keus van de minister voor dat specifieke scenario van Gasunie Transport Services voor zover bekend niet getoetst.

Spreekt het Staatstoezicht op de Mijnen zich uit over die 27 miljard m3?

Opmerkelijk genoeg laat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zich in zijn advies niet uit over de hoeveelheid te winnen gas. Dat was in eerdere adviezen wel eens anders.

Waarom de SodM geen productieniveau noemt is onduidelijk. Elders zegt het staatstoezicht:

‘Het risico op aardbevingen terugbrengen door de productie te beperken is effectief gebleken: het werkt snel, op alle woningen in het gebied, is goed te monitoren en beperkt de omvang en duur van het versterkingsprogramma.’

De SodM introduceert wel een andere overweging: liever constant produceren dan het productieniveau in een jaar sterk variëren. Het argument daarvoor: we kennen het effect van snel wisselende productieniveaus op week- of maandbasis niet, dus om eventuele risico’s daarvan te vermijden, liever voorlopig zo constant mogelijk produceren.

De SodM keert zich hiermee impliciet tegen het volgende idee: hou de productie in Groningen zo laag mogelijk, blijkt de winter streng, voer dan de productie op.

Het advies van de SodM signaleert dat onderzoeken van TNO en CBS aantonen dat er een duidelijk verband is tussen productiefluctuatie en aardbevingen: bij meer productie zijn er meer aardbevingen, en omgekeerd, bij minder productie minder aardbevingen. Waarom de SodM productiefluctuaties op week- of maandniveau wil voorkomen maakt het advies niet duidelijk.

Is met die 27 miljard m3 de veiligheid gegarandeerd?

Minister Kamp baseert zich op de risico-analyse van de NAM van afgelopen november. Die stelde dat bij een productieniveau van 27 miljard m3 een versterkingsopgave hoort van 3000 à 4000 woningen de komende vijf jaar om te zorgen dat voor iedere bewoner in Groningen de algemeen aanvaarde veiligheidsnorm geldt van een kans op ernstige ongeluk of overlijden door een aardbeving van 1: 100.000.

Waarop baseert de NAM die opgave van versterking van 3000-4000 woningen?

De NAM heeft zijn modellen verfijnd waarmee een relatie wordt gelegd tussen hoeveelheid gewonnen gas, bodemdaling en daardoor veroorzaakte aardschokken en hoe die zich aan het oppervlak vertalen in grondversnellingen. Daarnaast heeft de NAM onder andere met schudproeven gekeken naar de sterkte van het Groningse woningareaal. Lees hier meer over het NAM-onderzoek.

Staatstoezicht op de Mijnen heeft andere uitkomsten dan de NAM

Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft op een aantal belangrijke punten andere uitkomsten dan de veiligheidsanalyse van de NAM.

Bodemdaling

Volgens de NAM heeft de productiebeperking in januari 2014 bij Loppersum niet geleid tot minder snelle daling van de bodem. De SodM baseert zich op onderzoeken van TNO en CBS die constateren dat de snelheid van de bodemdaling met een factor 2 is afgenomen. Volgens SodM schiet de analyse van de NAM tekort.

Lokale effecten

De modellen van de NAM maken geen onderscheid tussen het effect van meer of minder winning per winput. Daardoor komt volgens de SodM in de modellen niet goed naar voren dat ‘de hoeveelheid en intensiteit van de aardbevingen is te regelen door de hoogte en de verdeling van de productie te variëren.’

Zo signaleert de SodM dat het aantal aardbevingen in het Zuiden van het veld exponentieel stijgt, en dat er ook rond Appingendam sprake is van een toenemend aantal aardbevingen. In beide gebieden is sprake van een hoge aardgasproductie.

Grondversnelling wellicht groter

De NAM hanteert een bepaalde relatie tussen zwaarte van de aardbeving, type grond nabij het oppervlak en de optredende grondversnelling, zeg maar het schudden van de aarde. Door de SodM geraadpleegde internationale experts signaleren dat de NAM aardbevingen laat resulteren in veel lagere grondversnellingen dan waar ook elders in de wereld is waargenomen. De SodM concludeert dat de NAM de seismische dreiging mogelijk onderschat.

Versterkingsopgave te krap

De NAM concludeerde uit de schudproeven met een typisch gebouwde Groningse woning dat deze beter bestand is tegen aardbevingen dan eerder gedacht. Vervolgens is de NAM gaan werken met typologieën van woningen en heeft daar zijn veiligheidsberekening op gebaseerd. Op die wijze concludeert het bedrijf dat er met de versterking van 3000 tot 4000 woningen kan worden voldaan aan de veiligheidseis bij een productieniveau van 27 miljard m3.

De SodM wijst erop dat in de praktijk de kwetsbaarheid van woningen sterk uiteen kan lopen, en dat gebouwen vaak ook niet zijn gebouwd met de materialen uit de bouwtekeningen. De SodM pleit ervoor om het aantal te versterken woningen aanzienlijk ruimer te nemen, minstens een veelvoud.

Harde kritiek op de NAM

In zijn slotconclusies trekt het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een harde conclusie. ‘De SodM heeft de NAM in juni 2015 geadviseerd te bepalen bij welke combinatie van jaarproductie, productieverlaging en gebouwversterking het omslagpunt ligt naar een veiligheidsniveau dat voldoet aan de vastgestelde norm. Uit de rapportage van NAM blijkt dat dit advies niet is opgevolgd’, aldus SodM.

 

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.