De uitwerking van de nieuwe dijknormen van het Deltaprogramma in concrete ontwerpen van dijkversterking zal veel maatschappelijke discussie oproepen.

Dit bleek bij het eerste KIVI Deltadebat dat ging over de nieuwe systematiek waarmee het Deltaprogramma, dat met Prinsjesdag wordt gepresenteerd, de dijknomen in Nederland op de moderne leest avn de risicobenadering gaat schoeien, en waarover veel lof werd geuit. Het is voor het eerst sinds de Deltawet uit 1960 (na de overstromingsramp) dat er zo fundamenteel naar de Nederlandse waterveiligheid is gekeken.

Drs. Bert Naarding, directeur waterveiligheid van het Deltaprogramma legde uit wat de kern van de nieuwe aanpak is:

+ overal in Nederland geldt een gelijk niveau van veiligheid tegen de gevolgen van een overstroming: de kans op overlijden moet kleiner zijn dan 1:100.000. Nu geldt dat niet: vooral langs de grote rivieren en in Noord-Nederland wordt die norm flink overschreden.

+ de nieuwe dijknormen houden daarbovenop rekening met de gevolgen van economische schade: waar de doorbraak van een dijk leidt tot grote schade moet de kans op falen kleiner zijn. Dat geldt ook op locaties met vitale en kwetsbareinfrastructuur, zoals de kerncentrale bij Dodewaard. Extra veiligheid is er ook in situaties waar het risico bestaat op grote groepen slachtoffers bij een overstroming.


Vooral in het rivierengebied en de Noordeljke provincies is het veiligheidsrisico te groot, de nieuwe dijknormering trekt dat recht.

Vooruitlopend op de presentatie van het Deltaprogramma met Prinsjesdag kon Naarding nog geen cijfers geven van de nieuwe normen, maar zijn verhaal maakte duidelijk dat vooral in het rivierengebied de dijken flink  moeten worden versterkt, naast maatregelen die de rivier meer ruimtegeven. ‘Preventie, het voorkomen van een overstroming, staat voorop.’

Als gezegd: volop lof was er voor aanpak van het Deltaprogramma. ‘Op deze manier zorgen we ervoor dat we daar in dijken investeren waar ons dat als samenleving het meeste oplevert’, zo verwoordde ir. Hetty Klavers, dijkgraaf van het waterschap Zuiderzeeland.  Tegelijkertijd plaatste ze twee kanttekeningen.

‘De gekozen risicobenadering is relatief, we vergelijken de gevolgen van een overstroming op de ene plek met die op een andere plek, en maken dan een keuze. Maar kijk ook naar de absolute getallen.’
Zo becijferde ze wat de gevolgen zijn van overstroming van de Flevopolders, die bij een dijkdoorbraak als een badkuip zullen vollopen. In de Noord-Oostpolder: 400 slachtoffers en € 15 mld. schade, in Oostelijk Flevoland (Lelystad) 1000 slachtoffers en € 35 mld. schade, in Zuidelijk Flevoland (Almere) 1600 slachtoffers en € 123 mld schade.

Dat de vooral agrarische Noord-Oostpolder een lagere norm krijgt dan Flevoland noemde ze, gezien de potentiële schade, logisch. Die komt in het Deltaprogramma - Klavers noemde wel alvast getallen – op een faalkans van 1:3000. Maar in het Deltaprogramma krijgt Oostelijk Flevoland een norm van 1:10.000, en Zuidelijk-Flevoland van 1:30.000. Klavers: ‘Dat verschil is niet gezien de enorme gevolgen van een overstroming in beide delen niet te rechtvaardigen.’ Bovendien houdt die norm rekening met een waterkerende functie van de Knardijk, indertijd bij de drooglegging aangelegd. ‘Dat betekent dat we ook in die dijk moeten investeren, zonde. Stop het geld in de voordeur, bij de dijk langs het water, zo is de Flevopolder ook ontworpen.’

Een kritische kanttekening was er ook van dr.ir. Bas Kolen, specialist op het gebied van evacuatie. ‘Omdat de veiligheidsregio’s niet in staat zijn om te garanderen dat bij evacuatie een x percentage mensen het gebied kan verlaten, heeft het Deltaprogramma een zeer voorzichtige schatting aangenomen. Hiermee is een kans gemist om de Veiligheidsregio’s tot een meer resultaatgerichte aanpak van de evacuatieplannen te komen, die nu erg procedureel zijn.’



De Nederlandse evacuatieplannen zijn vooral procedureel.

De derde spreker die kanttekeningen plaatste was van filosofe en civiel ingenieur dr. ir. Neelke Doorn van de TU Delft. ‘In de kosten-batenanalyse en de veiligheidsnorm zitten tal van aannames, zijn die terecht?’

Zo is het veiligheidsrisico gesteld op 1:100.000, terwijl dat bij chemische installaties een factor 10 lager is. ‘De argumentatie van de minister hiervoor is wel heel erg dun.’ Later in het debat weersprak Bert Naarding van het Deltaprogramma dat argument: 'Er is uitvoerig over geschreven, en die keuze is ook besproken met de Tweede Kamer.’

Als tweede aanname noemde Doorn dat de kosten-batenanalyse rekent met een bepaalde discontovoet, die in Nederland veel hoger ligt dan bijvoorbeeld waar de overheden in Frankrijk en Engeland mee rekenen. ‘Die hogere discontovoet betekent dat nu investeren om in de toekomst schade te voorkomen relatief erg duur wordt.’

Verder signaleerde ze dat de discussie over de nieuwe dijknormen nu nog volledig buiten de burgers om gaat. ‘Maar zij worden er straks wel mee geconfronteerd, vanwege een hogere waterschapsbelasting of werkzaamheden aan de dijk voor hun huis, of erger nog.’


Gelijke rechtvaardigheid voor iedereen kan voor een individu toch heel andeers uitpakken.

Daarmee maakte ze een mooi bruggetje naar wat wel het meest kwetsbare onderdeel van de zo toegejuichte systematiek kan gaan worden: wat betekent die in de praktijk?

Prof.dr.ir. Bas Jonkman vroeg daarbij vooral aandacht voor de rivierdijken. Daar speelt niet alleen de waterhoogte een rol, het Ruimte  voor de Rivier-programma  was daar op gericht. Ook andere andere faalmechanismes spelen een rol, zoals onderloopsheid, waarbij waterdrukverschil ertoe leidt dat er zand meevoerende wellen ontstaan, die het fundament van de dijk ondergraven. Tegelijkertijd is het rivierengebied economisch enorm ontwikkeld, en moet de faalkans flink omlaag.

‘Willen we de rivierdijk op de klassieke manier voldoende sterk maken, dan moet de dijkbasis van de huidige 100 m naar 250 tot 350 m. Zie dat maar eens in het gebied voor elkaar te krijgen.’ Dat de veiligheid tegen de gevolgen van overstroming moet zijn gegarandeerd staat buiten kijf. ‘Maar in het rivierengebied speelt de economische schade in de normering ook een grote rol. Bij de maatschappelijke kosten-batenanalyse zouden we ook het draagvlak voor dijkversterkingsversterkingsmaatregelen moeten betrekken.’

Daarnaast noemde hij het ontwikkelen van kosten- en ruimte besparende  methoden om de dijken te versterken dringend geboden. ‘Overheden, kennisinstellingen en de private sector moeten hier gezamenlijk aan gaan werken.’
 
KIVI organiseert op woensdagmiddag 11 juni het tweede Deltadebat over de rivierdijken, in het Stroomhuis Neerijnen.


 

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.