PASSIE

Fotograaf Elmer en ik waren op bezoek bij Erik-Jan Stroe­tinga, docent Technische Beroepen aan de Fontys Hogescholen te Eindhoven. Erik-Jan bouwt locomotieven.

Zijn zoon bouwt ook locomotieven. Over zijn kinderen – hij heeft ook een dochter – zei hij: ‘Die hebben duidelijk ook een technische slag van de molen meegekregen.’

Hij schonk koffie in de woonkamer. Achter ons stonden honderden boeken over locomotieven gesorteerd op kleur in de boekenkast.

Zijn vrouw is ook gek met stoomtreinen. ‘Zij houdt meer van de romantische kant, de aankleding, de stationnetjes.’

Ze waren net terug van een stoomtreinvakantie door Engeland, die zij volledig gepland en geregeld had. ‘Ja, dan waan je je even in het mekka van stoomtreinenland.’

Ze hadden elkaar leren kennen in een stoomtreinenmuseum in Amerika, in 1988. ‘Dan loop je elkaar als enige twee Nederlanders zo in de armen, en ja, dan heb je meteen aanspraak.’

Hij pakte er het eerste modeltreintje bij dat hij ooit bouwde. Daar zat ‘natuurlijk een heel verhaal’ aan vast, zoals aan elke locomotief die hij bouwde een verhaal zat.

Gelukkig had hij de tijd.

Hij vertelde over zijn vader die beroepsmilitair was en dus op zijn 55e met pensioen ging. ‘En dan moeten jullie raden wat of hij van zijn collega’s kreeg?’

Een stoomtrein?

‘Fout!’, zei Erik-Jan.

Een bouwpakket.

‘Weer fout!’

Daarna: ‘Een draaibank. En een tekening hoe een locomotief te bouwen.’

Als zoon nam hij de hobby over van de vader en bouwde in 1980 zijn eerste locomotief, een ding ter grootte van een gloeilamp. Hij zette de bewuste locomotief op tafel. We mochten hem aanraken en dat deden we.

Een heel lang verhaal kort: Erik-Jan ging steeds grotere locomotieven bouwen. Het laatste exemplaar stond in de schuur en was zo groot dat hij er nooit uit zou kunnen rijden.

Het laatste exemplaar stond in de schuur en was zo groot dat hij er nooit uit zou kunnen rijden

We gingen in optocht naar de schuur, waar we tegen de ­wanden geplakt moesten staan om de ‘Württembergische T3 op spoor 7¼ inch’ goed te kunnen zien. Hij kon er uren over praten en dat deed hij dan ook.

Het eerste verhaal ging over de machines. Over hoe hij die had overgenomen van een fabriek van Philips – ‘dat geluk hebben wij hier in Eindhoven, dat het hier allemaal zit’ – en hoe ze vandaar met speciaal vervoer naar zijn huis waren gebracht.

‘En dan willen jullie natuurlijk weten hoe of ik die in mijn schuurtje heb gekregen.’

We zeiden het maar eerlijk: we hoefden het niet te weten.

‘Goed’, zei Erik-Jan, ‘dan slaan we dat over.’

We zeiden een paar keer hoe mooi we zijn locomotief vonden. Erik-Jan: ‘Hij rijdt als een echte locomotief, op kolen, en ook de fluit doet het.’ Hij demonstreerde de fluit. Hij liet het kolenschepje zien, dat ook weer tot in detail was nagemaakt. ‘Hiermee schept mijn vrouw straks de kolen als we uit rijden gaan.’

Hij liet het kolenschepje zien, dat ook weer tot in detail was nagemaakt

Met een groep geestverwanten (allemaal mannen) zat hij in Stoomgroep Zuid, waarmee ze regelmatig samenkwamen om op openluchtbanen – ‘in het Zuiderpark in Den Haag zit een heel goeie’ – uit rijden te gaan. Daarvan waren professioneel gemaakte video-opnames. Achter de computer op de keukentafel zagen we Erik-Jan op een locomotief zitten die hij eerder had gebouwd. Om hem heen andere hobbyisten, sommigen in het uniform van een machinist of conducteur.

‘Zo bont maak ik het niet’, zei Erik­-Jan, maar hij zet soms wel een originele machinistenpet op om in de sfeer te komen.

Op de vraag of zijn vrouw dit leuk vond, antwoordde hij: ‘Soms gaan we ook met de hele bubs fonduen.’

 

tekst Marcel van Roosmalen
foto Elmer van der Marel

 

 

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.