Verslag

Het onderwijs moet op de schop, willen we de instroom bij bètastudies verhogen. Dat betoogden de deelnemers aan een discussiebijeenkomst over de effectiviteit van techniekpromotie. Alleen is dat nog niet zo eenvoudig te bewerkstelligen. Enith Vlooswijk doet verslag van een discussie over techniekpromotie.

Het probleem is bekend: het aanbod van afstudeerders in bètastudies blijft in Nederland - en in veel andere westerse landen - ver onder de (voorspelde) vraag. Het is dus hoog tijd om onze jongeren te enthousiasmeren voor een technische toekomst, maar hoe? Enkele maanden geleden publiceerde ik een kritisch stuk over de effectiviteit van techniekpromotie, door de betrokken organisaties zelf liever ‘techniekeducatie’ genoemd. Hebben de talloze initiatieven, gericht op winnen van kinderzielen voor een toekomstige bètabaan, eigenlijk wel het beoogde resultaat?

Het stuk veroorzaakte wat reuring onder de lezers, hetgeen de redactie van het blad aanzette tot de organisatie van een discussiebijeenkomst over het onderwerp. Dertien mensen kwamen opdagen, allen bevlogen voorvechters van een betere integratie van techniekeducatie in reguliere onderwijsprogramma’s. En daar zitten we nu, in een foeilelijk Utrechts zalencomplex aan een tafel met papieren naambordjes. De vraag waarover we ons buigen: wat moet er veranderen, wil techniekeducatie effectief zijn?

Zet nieuwsgierigheid van leerlingen centraal

Dat het onderwijs überhaupt de aangewezen plek is om deze mentaliteitsverandering bij jongeren teweeg te brengen, staat voor de aanwezigen als een paal boven water. Dat is niet zo vreemd, aangezien iedereen zich op een of andere manier met techniekeducatie bezighoudt. Er zijn vertegenwoordigers van Jet Net, Platform Bètatechniek, Stichting C3, Stichting Techniekpromotie en Techniek Talent. Er zijn docenten, bestuursleden van scholen en onderzoekers op het gebied van techniekeducatie. En ze zijn het allemaal min of meer met elkaar eens: het onderwijs moet anders.

“Vanaf de basisschool tot aan het wetenschappelijk onderwijs zijn leerlingen geconditioneerd: de leraar stelt de vragen en geeft de antwoorden, terwijl de leerlingen ze zo goed mogelijk moet reproduceren. Ik zelf heb me daardoor stierlijk verveeld op school.” Aan het woord is Wim Schut, onder meer bestuurslid van het Stichting Christelijk Onderwijs in Delft. Hij pleit voor meer vraaggestuurd leren: kinderen die zelf hun problemen formuleren en op zoek gaan naar het antwoord. “Zo raken ze intrinsiek gemotiveerd.”

 

Het gaat erom dat leerlingen een andere attitude krijgen, een van ontwerpend en onderzoekend leren. Dat is heel relevant voor technische studies

Dit klinkt fantastisch, maar inspireert het jongeren ook vaker tot de keuze voor een technische studie? Is het niet eerder een didactische verandering waar alle vakgebieden uiteindelijk baat bij hebben? Marijn Meijer van Stichting C3 is optimistisch. “Het gaat erom dat leerlingen een andere attitude krijgen, een van ontwerpend en onderzoekend leren. Dat is heel relevant voor technische studies.” De anderen knikken instemmend. Edmee Maas van Techniek Talent voegt toe dat dit kinderen competenties bijbrengt, die het bedrijfsleven graag meer ziet. “De werknemer moet zelf oplossingen aandragen, er wordt veel flexibiliteit en zelfsturend vermogen gevraagd.” Als het kind bepaalde vaardigheden eenmaal heeft, zal het eerder een vakgebied kiezen waarvoor die vaardigheden nodig zijn. Dat is de redenatie min of meer.

Waarom houden zoveel docenten dan toch nog vast aan starre lesmethodes en kauwen ze voor in plaats van te coachen? Omdat het soms lastig is ingesleten werkpatronen te veranderen, klinkt het. Omdat de steunpunten voor docenten te versnipperd zijn. Omdat het schoolbestuur, gefixeerd op cito-scores, nerveus wordt van vernieuwing. En omdat machtige uitgevers van lesmethoden belang hebben bij boeken die teveel voorkauwen. Maar dat alles mag niet verletten, dat een groeiend aantal docenten de boeken aan de kant schuift en aan het innoveren slaat.

Positieve rolmodellen

Gemopper en gekreun stijgt op wanneer het onderwerp ‘rolmodellen’ ter sprake komt. Met de beeldvorming van technische en natuurwetenschappelijke beroepen is het volgens de aanwezigen belabberd gesteld. “Nederland is groot geworden door ingenieurs en toch zie je ze nooit op tv”, verzucht iemand. Positieve rolmodellen zijn een belangrijke voedingsbodem voor de studiekeuzes van jongeren. Dat blijkt onder meer uit het feit dat kinderen van ouders met een technisch beroep vaker kiezen voor een bètastudie. Aangezien de meeste kinderen zulke ouders niet hebben en Hilversum zich lastig laat sturen, moet de educatieve sector leerlingen in contact brengen met positieve rolmodellen. Maar dat valt nog niet mee. 

Samen met het lokale bedrijfsleven proberen veel scholen het beeld van de technische sector op te vijzelen, maar nogal eens missen zulke initiatieven hun doel. Hoewel jongeren de beste ambassadeurs zijn, komen vaak grijzende mannen uit het bedrijfsleven een droog verhaal ophangen in de klas. Bedrijfsuitjes worden niet goed  ingebed in de les, waardoor ze niet goed beklijven. En vrouwen in de technische sector, zo belangrijk om meisjes te inspireren, schitteren veelal in afwezigheid.

Nederland is groot geworden door ingenieurs en toch zie je ze nooit op tv

En dan die docenten! Hoewel zij de belangrijkste rolmodellen belichamen in de klas, valt daar nog wel wat aan te verbeteren, vindt Freek Slomp, voorheen ondernemer en nu docent. “De meeste docenten hebben de echte wereld nog nooit gezien. Dat is heel typerend, de gemiddelde docent in het onderwijs heeft zelf helemaal geen beeld van mogelijke beroepen.”

Zijn uitspraak veroorzaakt mild tegengesputter bij collega-docenten, maar legt bovenal een dilemma bloot: vereist inspirerend onderwijs docenten met hogere kwalificatie-eisen, of moeten juist meer mensen vanuit het bedrijfsleven het onderwijs instromen? Moeten we een voorbeeld nemen aan Finland, waar universitair geschoolde docenten lesgeven op de kleuterschool, of raken leerlingen juist gemotiveerd door docenten die, in Slomps woorden, “met hun poten in de klei staan”? Dat de nadruk in het publieke debat momenteel meer ligt op het verhogen van de kwalificatie-eisen, zou dat laatste wel eens kunnen tegenwerken.

Betere voorlichting

Hoewel het percentage jongeren dat kiest voor een bètastudie aan hbo of universiteit is gegroeid, valt al doende zeker dertig procent af. Deels door komt dat door slechte studievaardigheden, deels doordat de studie tegenvalt. Schut vindt dat onderwijsorganisaties hiervoor deels verantwoordelijk zijn. Op beroepenbeurzen probeert elk van hen een zo mooi mogelijk beeld van de studie voor te spiegelen om maar zoveel mogelijk aanmeldingen binnen te harken. “Studentenaantallen vormen de belangrijkste drijfveer van een college van bestuur. Dat gaat totaal voorbij aan het belang van de jongeren.” Zelfs als de voorlichting realistisch is, de rolmodellen positief en de interesse van het kind gewekt, kan het nog fout gaan: ook ouders drukken een zwaar stempel op de studiekeuze, weten de aanwezigen uit ervaring. Slomp: “Hoe vaak moet ik niet horen: mijn kind wordt later geen bouwvakker. Mijn zoon moet de handel in.”

Hoe vaak moet ik niet horen: mijn kind wordt later geen bouwvakker. Mijn zoon moet de handel in

Een kant en klare formule voor meer exacte-studiekiezers wordt die avond niet geformuleerd en zal ook wel niet bestaan. Wel lijkt een andere manier van lesgeven in opkomst: het borrelt en het bruist in onderwijsland van enthousiaste initiatiefnemers, concluderen de aanwezigen. Dat geloof ik graag, maar zal de beoogde ‘onbewuste affiniteit met bètavakken’ echt voor meer ingenieurs zorgen? Ik blijf er sceptisch over, al is het alleen maar omdat India zonder zulke vernieuwingen veel meer jongeren zo ver krijgt om een exact beroep te kiezen. Aan de andere kant: nooit geschoten is altijd mis.

Terwijl we langs Hoog Catherijne terugslenteren naar het Centraal Station, praat ik met Marsha Reubsaet, voorheen beleidsadviseur bij KIVI, nu vrijwillig werkend op het gebied van techniekpromotie. Haar studiekeuze werd vooral ingegeven door haar vader. “Volgens hem zou de studie bouwkunde gegarandeerd een baan opleveren”, zegt ze. “Maar toen ik afstudeerde, was het crisis en vond ik geen werk.” Vooral kiezen wat ze leuk vinden, exact of niet exact, dat moeten jongeren doen.(Enith Vlooswijk)

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.