Debatverslag

De discussie over de inzet van biomassa om energie te winnen hangt tussen de polen zorg over voedselveiligheid en optimisme over synergie met productiviteitsgroei van de landbouw, zo bleek tijdens een door de KNAW georganiseerde debat. Er werd wel een belangrijk misverstand uit de weg genomen.

Reeksen getallen, stapels grafieken, wie zich afgelopen vrijdagmiddag in het debat over biomassa stortte kon zijn lol wel op. Het past bij sprekers die zich geharnast hebben in een bepaalde opvatting, vinden dat cijfers hen gelijk geven en voor de overtuigingskracht  nog meer cijfers verzamelen. Daar is a priori niks mis mee,  alleen maken de sprekers de vergissing dat het publiek in praatjes van 25 minuten ook al die cijfers over zich heen moeten krijgen om net zo overtuigd te raken. Zo werkt het niet, want niemand in het publiek is in staat die cijfers te beoordelen. Dus het zou pas interessant worden als de sprekers aangeven waar de marges, onzekerheden en tinten grijs in hun overtuiging zitten, en dan te zien in hoeverre die tussen de sprekers overlappen.

De geharnaste verhalen waren van onderzoeker Tim Searchinger van de Princeton University en André Faaij, hoogleraar energie systeemanalyse van de Universiteit Groningen. De eerste noemt biomassa voor energie een onmogelijkheid en ook een valse voorstelling van zaken, terwijl de tweede biomassa noodzakelijk noemt en ook een perspectief om de productiviteit van de landbouw te vergroten.

Aanleiding voor het debat was een moedig initiatief van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen: politieke actualiteit voorzien van wetenschappelijke argumenten. In dit geval ging het om biomassa, concreet:

  1. het bijstoken van houtpallets in kolengestookte energiecentrales, wat een belangrijke bijdrage levert aan het halen van de duurzame elektriciteitsdoelstelling van de Nederlandse regering;
  2. de Europese verplichting  biobrandstof bij te mengen in benzine en diesel.

Niet doen, concludeerde het visiedocument. Beide maatregelen dragen niet bij aan vermindering van de CO2-uitstoot, ze leiden tot het verdringen van voedselproductie en aantasten van natuur. Het scherp geformuleerde visiedocument was opgesteld door de gerenommeerde hoogleraren Matijn Katan (voedingsleer),  Louise Vet (ecologie) en Rudy Rabbinge (landbouw).

Kritiek bleef niet uit, onder meer van Faaij, dus een debat lag voor de hand, waarbij Searchinger de onderbouwing leverde voor het KNAW-visiedocument.

Wereldkaart met landgebruik voor veeteelt en akkerland

Alle hectares nodig

Het betoog van Searchinger was drieledig: we hebben alle hectares nodig voor voedsel, biomassa is een van de minst opleverende energiebronnen en biomassa levert nauwelijks een bijdrage aan CO2-reductie.

In 2006 was de wereldwijde gewasopbrengst equivalent met 9500 triljoen kilocalorieën, in 2050 is er behoefte aan 16000! Voor vlees en melk gaat het om een toename van 80 tot 90 %.  Daarvoor is 660 miljoen ha extra akkergrond nodig (op de huidige 960 miljoen) en 430 miljoen ha voor beweiding. Daarnaast gaat er tot 2050 zo’n 100 miljoen ha landbouwgrond verloren aan verstedelijking. Kortom, er zijn amper hectares genoeg om in de toenemende voedselbehoefte te voorzien.

Biomassa is als energiebron weinig effectief

Op dit ogenblik wordt biobrandstof vooral gewonnen uit rietsuiker, mais en koolzaad. Om in 2050 te voorzien in 10 % van de brandstofbehoefte zou 30 % van de geproduceerde voedselcalorieën nodig zijn. (Let wel, dat geldt voor de zogeheten eerste generatie biobrandstoffen, terwijl er op dit ogenblik hard wordt gewerkt aan de tweede generatie, die plantresten en niet-voedselgewassen als basis neemt, waarbij voor die laatste natuurlijk ook ruimte nodig is-FB).

Verder heeft de bijdrage van biomassa aan de energievraag zijn grenzen, aldus Searchinger: als alle beschikbare biomassa wordt ingezet, dan kan die in 2050 hooguit in 20 procent van de wereldenergievraag voorzien, en blijft er dus niks over voor voedsel. ‘Zonnecellen leveren over de gehele aardbol gemeten gemiddeld 87 x meer energie dan biomassa’, aldus Searchinger. Inderdaad: fotosynthese is een niet erg efficiënte manier om met zonne-energie om te gaan.

Biomassa helpt niet aan CO2-reductie

De wijd verbreide gedachte is dat biomassa uitstoot van CO2 voorkomt. Het materiaal neemt CO2 op als het groeit, en die komt weer vrij als de biomassa wordt opgestookt. De eindbalans is dan: energie uit biomassa is CO2-neutraal.

Wat volgens Searchinger wordt vergeten is dat op het land waar die biomassa vandaan komt al gewas staat, in ieder geval zal het meestal niet kaal zijn. Begroeid land is nu al een vorm van CO2-opslag. Haal je die begroeiing weg om het biomassagewas te telen, dan ben je die CO2-opslag dus kwijt. De CO2 wordt dubbel geteld, en dat mag niet.

Bestaand bos is geen CO2-stofzuiger

De laatste redenering werd overigens betwist door een van de nog niet genoemde sprekers, dr. Martin Junginger van de Universiteit van Utrecht.

Als een bos begint te groeien neemt het flink wat CO2 op, maar op een gegeven moment is de grote groei er uit en neemt het bos nauwelijks meer extra CO2 op. Bos is dus alleen in zijn beginstadium een CO2-gebruiker, voor een beperkte tijd.  Door op plantages bomen te kappen op het moment dat ze nog flink CO2 opnemen, en daarvoor nieuwe bomen terug te zetten die ook weer CO2-opnemen, is er wel een permanente opname van CO2. Het actief telen van biomassa is dus, anders dan Searchinger zei, wél goed om CO2 vast te leggen.

Verder wees Jungerer erop dat biomassa een energiebron is: bijstook van houtpellets voorkomt de inzet van kolen. En afhankelijk van het gebruikte hout en het beheer van de plantage kan hout vergelekenmet kolen tot flink minder CO2-uitstoot leiden.

Biomassa is nodig

Wat was de kern van het pleidooi van André Faaij?

Willen we de broeikasgassen terugdringen en, dus het gebruik van fossiele brandstoffen, dan is een bepaalde hoeveelheid biomassa nodig.

  • voor transport dat niet elektrisch kan en altijd brandstof nodig heeft, denk aan vliegtuigen
  • als grondstof voor biomaterialen
  • wordt het opstoken in centrales gecombineerd met  opslag van de vrijkomende CO2, dan fungeert biomassa letterlijk als CO2-stofzuiger: CO2 uit de atmosfeer wordt dan weer terug gestopt in opslagplaatsen in de aarde.

Faaij signaleerde tegelijk een aantal problemen rond biomassa:

  • het gebruikt bronnen die ook voor andere duurzame toepassingen geschikt kunnen zijn
  • het moet aan duurzaamheidscriteria voldoen, bijvoorbeeld geen kap van tropisch regenwoud voor oliepalmplantages, maar dat is lastig te realiseren
  • er is concurrentie met voedsel

Synergie biomassa- en voedselteelt

Bij dat laatste noemde hij ook als optie synergie met voedsel, en dat vormde uiteindelijk de kern van zijn pleidooi: zorg dat de teelt van voedsel en biomassa elkaar versterken, door synergie bij het gebruik van water, mineralen en land.

Daaraan gaat wel een voorwaarde vooraf: het werkt alleen als de productiviteit van de landbouw zozeer toeneemt dat die met een kleiner areaal tóch aan de toenemende voedselvraag kan voldoen. Faaij is daar optimistisch over: vooral weidegang is op sommige continenten zeer extensief.

Teelt op verzilte grond in de Colorado River Delta (ook de lead image)

Verder kan de teelt van biomassa gebieden met marginale gronden extra economische waarde geven, denk aan gronden die verzilt zijn.

Een en ander resulteerde bij Faaij in het volgende lijstje over bronnen van biomassa met een totale energie-inhoud van 300 ExaJoule: plantresten (27 %), organisch afval/GFT (7 %), directe oogst (50 %) en onvruchtbare gronden (17 %).

Het debat tussen beiden kwam niet verder dan een herhaling van zetten, waarbij Faaij nog het meest zijn best deed een brug te slaan: als er grote uitdagingen zijn om de voedselproductie te verhogen, en dat geldt ook voor biomassa, laten we dan zoeken naar mogelijkheden om die het hoofd te bieden. Searchinger heeft het wel gezien: als je duurzaam wilt, zet dan alle kaarten op zonne-energie, dat levert veel meer op.

 

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.