MARCEL MÖRING

De benedenbuurjongen studeert Vastgoedkunde. Eigenlijk moet ik hem niet zo noemen, want hij is een van de drie nette en aardige studenten die onder ons wonen. Af en toe horen we een uurtje bonkebonkebonk-muziek, maar dat is dan ook alles. Benedenbuurstudent, dus.

‘Vastgoedkunde?’, zeg ik.
We staan op het balkon, mijn balkon, dat lekt. Het wil maar niet lukken om met de eigenaar van het benedenpand tot een afspraak te komen om die lekkage te verhelpen. Ik wist niet dat je Vastgoedkunde kon studeren en dat dat dus wetenschap is. Je leert in ieder geval niets over lekkende balkons, want we staan hier maar naar het zink te staren, zonder dat een van ons een goed idee heeft.

Eerder heeft de eigenaar van de benedenwoning zijn aannemer op ons dak gestuurd, of beter: op het balkon. Die is een paar uur bezig geweest en liet een nieuwe regenpijp en wat broddelig plakwerk met stukjes bitumen achter. Het lekt nog steeds.

Water en gebouwen, het is ingewikkeld

Water en gebouwen, het is ingewikkeld. Je bouwt een huis om warm en droog te zitten, maar als er iets misgaat betreed je een wildernis zonder gebaande paden en met angels en voetklemmen.
In mijn vorige huis, ook meer dan honderd jaar oud, duurde het vier jaar voor we doorhadden waarom het af en toe lekte. Toen zag ik het licht; ik ontdekte dat de diameter van de afvoer de helft kleiner was dan de diameter van de regenpijp. ‘Dat deden ze vroeger altijd’, zei de aannemer. Maar vroeger hadden ze geen global warming en van global warming worden we in Nederland vooral nat.

’s Middags komt de zinkfluisteraar, zoals ik hem noem: een loodgieter van de oude stempel die eruitziet als iemand uit een televisieserie over oude ambachten. Vijftig jaar in het vak en zijn eerste dak mocht hij maken toen hij tien jaar ervaring had. En tegenwoordig? Hij kijkt mistroostig naar het bitumengefröbel dat door zijn voorganger is achtergelaten.
‘Volgens mij was het een glaszetter’, zeg ik. ‘Dat stond op zijn busje.’
De zinkfluisteraar knikt gelaten. Ja, tegenwoordig mag iedereen alles doen. Vind je het gek dat er gasexplosies zijn en stroomstoringen?
‘Het is de markt’, zeg ik, in een poging om de alledaagse treurnis politiek te duiden. ‘En dat gaat tenkoste van het ambacht.’
Volgens mij is de zinkfluisteraar niet geïnteresseerd in een Neomarxistische analyse van de bouwsector. Dat is jammer, want ik heb daar veel over nagedacht. Volgens mij is het niet zo dat ambachtelijkheid ouderwets is, maar kan het niet bestaan in een wereld waar diepe kennis geen prijs meer heeft.
De zinkfluisteraar tovert een stompje potlood en een boekje tevoorschijn en begint te meten en te weten. Ik kijk toe, terwijl ik koffie maal.

Ik ben in een fase beland waarin mijn fascinatie voor het ambacht zorgwekkende proporties heeft aangenomen. Ik kijk al avondenlang op YouTube naar afleveringen van een oude BBC-serie waarin steeds drie amateurs gedurende zes weken de kunst afkijken bij achtereenvolgens een rietdekker, een steenhouwer, een wever, een smid en een meubelmaker. Het zijn allemaal ambachten waarvoor je jarenlang in de leer moet gaan. De opbrengsten, zo laat geen der meesters na op te merken, zijn schamel. De beloning is het werk zelf. Het is een mengeling van romantiek, zware arbeid en een soort boeddhistische staat van opperste concentratie.

Het is een mengeling van romantiek, zware arbeid en een soort boeddhistische staat van opperste concentratie

‘Steenhouwen’, zeg ik later tegen mijn vrouw, ‘dat zou ik nog wel eens willen doen.’
Haar opgetrokken wenkbrauwen verraden verbazing en vermoeidheid, en ik herinner mij dat ik nog geen maand geleden heb verteld dat ik wil leren lassen.
‘In een schuurtje achter het huis. Gewoon af en toe iets maken.’
Maar we hebben geen schuurtje. We zitten in een bovenwoning in het hart van Rotterdam.

Vroeger rommelde ik in de garage van het ouderlijk huis. Ik maakte broodplanken, beeldjes uit stukken haardhout, noem maar op. Waarom eigenlijk? Ik bedoel: ik maak elke dag iets. Dat zegt mijn vrouw ook:
‘Je bent toch al … eh … creatief?’
‘Ja, maar met mijn handen. Ik wil iets met mijn handen doen.’
Op de een of andere manier is ‘met de handen’ echter dan kromgebogen over een vel papier zitten.
Onze blikken glijden af naar het balkon.
‘Wat dacht je van een cursus dakdekken?’, zegt mijn vrouw.

 

Marcel Möring is schrijver. Hij debuteerde in 1990 met de roman 'Mendels erfenis'. In 1993 won hij met de roman 'Het grote verlangen' de Ako Literatuurprijs. Zijn roman In Babylon kreeg in 1998 de Gouden Uil.

 

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.