Het is wijd verbreide kennis dat energietransities in het verleden al gauw zo’n vijftig tot honderd jaar in beslag namen. Er zijn echter voorbeelden  waar het veel sneller ging, bijvoorbeeld de overstap naar aardgas in Nederland.

Nu de wereld aan de vooravond staat van een ingrijpende verandering in zijn energiesysteem, en er vanuit het klimaatonderzoek wordt aangedrongen op spoed, wordt vaak verwezen naar de tijd die soortgelijke transities nodig hadden in het verleden. De overgang van het gebruik van hout of turf naar steenkool, of van kolen naar olie nam al gauw een halve tot een hele eeuw in beslag. Is het dan realistisch te verwachten dat de energietransitie naar een CO2-arme energievoorziening veel sneller zal gaan?


Frankrijk snel op atoomstroom

Misschien wel, schrijft  Professor Benjamin Sovacool, directeur van de Sussex Energy Group van de University of Sussex op basis van literatuuronderzoek. Sommige transities, waaronder die naar aardgas in Nederland, voltrokken zich in een veel korter tijdsbestek. Terwijl ten tijde van de ontdekking van de aardgasbel in Slochteren nog voor 55 % op kolen en 43 % op olie werd gestookt, kwam 12 jaar later 50 % van primaire energie uit aardgas. Op soortgelijke wijze schakelde Koeweit in minder dan tien jaar tijd vrijwel volledig over op olie. Ook de nucleaire transformatie in Frankrijk voltrok zich in relatief korte tijd: van 4 % in 1970 groeide de atoomstroom uit tot 40 % in 1982. Verder noemt hij de relatief snelle grootschalige introductie van warmtekrachtkoppeling in Denemarken en het uitbannen van kolencentrales in Canada.

Opkomst en neergang van verschillende brandstofbronnen.

Met de genoemde voorbeelden wil Sovacool niet ontkennen dat energietransities in het algemeen veel tijd in beslag namen. Zo duurde het in Engeland, de bakermat van de industriële revolutie, zelfs 160 jaar voordat kolen de dominante energiebron waren. Nederland deed er, meer dan een eeuw later, ruim honderd jaar over.


Traagheid

Er zijn verschillende verklaringen waarom die energietransitie in het algemeen zo langzaam gaat. De transitie draait bijvoorbeeld om meer dan alleen het vervangen van de primaire brandstof: het is een meervoudig systeem, dat op allerhande manieren zijn stempel drukt op de economie. Er zijn belanghebbenden in het geding die willen vasthouden aan het bestaande. De gebruikte systemen zijn vaak ook lang doorontwikkeld, waardoor ze meestal een groot concurrentievoordeel hebben ten opzichte van de nieuw spelers. Er is sprake van een socio-technisch systeem dat zijn eigen traagheid creëert.

Het gaat dus meestal niet alleen om de introductie van een nieuwe brandstof, maar ook de omvorming van alle ermee samenhangende systemen en regulering. Al die aspecten spelen ook nu een rol bij de overgang naar duurzame bronnen: het bestaande elektriciteitssysteem moet een smart grid worden, opslag is plotseling een belangrijke issue, de bestaande marktordening werkt niet goed, enzovoorts.

Uitzonderlijk?

Wellicht vereist snellere transitie een uitzonderlijke situatie. De voorbeelden die Sovacool noemt hebben allemaal wel zoiets. Zo zorgde de vondst van aardgas in Groningen en van olie in Koeweit voor een plotselinge, grote hoeveelheid energie. In Denemarken en Frankrijk speelde de overheid een ongewoon sterke stuurrol.

Tegelijk kunnen die bijzondere omstandigheden, en dat geldt met name voor een sterk overheidsingrijpen, ook dienen als voorbeeld voor de huidige energietransitie. ‘Anders dan de energietransities in het verleden, die min of meer ongericht en met weinig kennis van zaken plaatsvonden, hebben we nu veel meer inzicht in de sociale, politieke en economische gevolgen van een energietransitie. We kunnen er daardoor veel beter op inspelen dan in het verleden het geval was, we beschikken nu over modellen en methoden om transities te managen’, aldus Sovacool in zijn artikel.

 

 

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.