PETER-PAUL VERBEEK

Drones zijn aan een snelle opmars bezig. Doorgaans roepen ze een mengeling van fascinatie en afkeer op. Die afkeer heeft alles te maken met de militaire drones, die vaak het nieuws halen: onbemenste vliegtuigjes die mensen op afstand kunnen observeren en zelfs doodschieten.

Maar er worden ook drones ingezet om grote mensenmassa’s te observeren, ter bevordering van de veiligheid bij popfestivals of demonstraties, en om branden te controleren en natuurgebieden te inspecteren. En voor een paar tientjes kun je in veel speelgoedwinkels al een kleine spionagedrone kopen, die is uitgerust met een camera waarmee je vanuit de lucht opnamen kunt maken.

De combinatie van huiver en fascinatie in de publieke discussie heeft alles te maken met de geheel nieuwe manier waarop drones ons toegang geven tot de wereld om ons heen. Wie een drone bedient, kan ergens op afstand aanwezig zijn: waarnemen en handelen op een andere plek dan waar hij of zij de drone bedient. Een drone laat ons dus de beperkingen van ons eigen lichaam overwinnen: we breiden onszelf als het ware uit met de machinerie van de drone.

Door deze nieuwe aanwezigheid in de wereld ontstaat zowel afstand als nabijheid. Enerzijds kunnen mensen zich steeds meer onttrekken aan de situatie waaraan ze op afstand deelnemen: spioneren zonder zelf  gezien te worden, doden zonder zelf gedood te kunnen worden.

Maar anderzijds ontstaat er ook steeds meer nabijheid: we kunnen verantwoordelijkheid nemen voor natuurgebieden op een manier die tot dusver ondenkbaar was.

Dit nieuwe vermogen om op afstand te handelen roept geheel nieuwe ethische vragen op. Bijvoorbeeld omdat er nieuwe vormen van aansprakelijkheid ontstaan: als er iets misgaat, ligt het dan aan de bestuurder van de drone, aan de ontwerper ervan, aan de drone zelf? Maar vooral ook omdat drones invloed hebben op de morele afstand die we ervaren. Handelen op afstand kan immers tot onverschilligheid leiden, omdat technologie je kan vervreemden van de gevolgen van je daden. Zoals de piloot van een bommenwerper op een knop drukt en al lang is doorgevlogen als de verwoestingen zichtbaar worden. De Duitse filosoof Günther Anders noemde de mens daarom ‘achterhaald’ of ‘verouderd’ ten opzichte van de technologie: we kunnen ons de enorme impact van sommige technologieën niet eens meer reëel voorstellen, laat staan dat we er verantwoordelijk mee kunnen omgaan.

Toch is dit niet het hele verhaal. De filosoof Nolen Gertz heeft overtuigend laten zien dat drones juist ook een nieuwe betrokkenheid creëren. Dronepiloten blijken bijvoorbeeld een ernstige vorm van post-traumatische stress te ontwikkelen na een oorlogssituatie. De oorzaak daarvan is dat ze zichzelf door het besturen van een drone niet alleen buiten de oorlogssituatie plaatsen, maar er ook radicaal middenin. Ze kunnen weliswaar niet door kogels geraakt worden, maar ze kijken de mensen die ze op duizenden kilometers afstand doden wel recht in de ogen.

Deze paradoxale combinatie van afstand en nabijheid biedt dan ook een belangrijke basis voor de ethiek van drones. Handelen op afstand kan alleen verantwoord gebeuren als mensen tegelijkertijd kunnen ervaren wat de gevolgen zijn van wat ze doen. En daarmee wordt de ethiek van drones bij uitstek een kwestie voor ingenieurs en ontwerpers. Want uiteindelijk zijn zij het die vormgeven aan de manier waarop wij ook op afstand betrokkenheid kunnen ervaren en verantwoordelijk kunnen handelen.

Prof.dr.ir. Peter-Paul Verbeek is hoogleraar Filosofie van Mens en Techniek aan de Universiteit Twente.

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.