Op steeds meer locaties in ons land zijn verzamelplaatsen van innovatie en nieuwe bedrijvigheid te vinden. Journalist en economisch geograaf drs. Amanda Verdonk maakte een rondgang langs deze valleys en campussen, en merkte dat het lastig is grip te krijgen op deze bundeling van bedrijven en kennisinstellingen. Of ze bijdragen aan innovatie en werkgelegenheidsgroei staat nog allerminst vast.

Food Valley, Energy Valley, Purmer Valley – het barst van de valleys in Nederland, en ook hightechcampussen schieten als paddenstoelen uit de grond. Valleys of campussen zijn geografische concentraties van bedrijven en kennisinstellingen die in bepaalde sectoren – het liefst niches – zijn gespecialiseerd en onderlinge relaties hebben. Maar ze hebben ook veel wereldwijde relaties, dus hoe is dat gebied af te bakenen? Bij een campus is het nog gemakkelijk, omdat er een hek omheen staat. Maar hoe zit het met de valleys? ‘We proberen concepten te grijpen en te sturen die eigenlijk inherent complex zijn’, zegt dr.ir. Henk-Jan Kooij, onderzoeker Economische Geografie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Eerder dit jaar verscheen zijn proefschrift over innovatiecampussen. ‘Niemand heeft het complete overzicht.’

Vaak is die afbakening trouwens pragmatisch en gedreven door bijvoorbeeld de financiering van een provincie of een gemeente. Zo is in Limburg de vergezochte combinatie te vinden van de chemische materialenkennis van Chemelot in Geleen met de biomedische materialenkennis van de Maastricht University, omdat de provincie miljoenen investeert in de zogeheten Kennis-As. Anderzijds mag elk foodbedrijf in Nederland zich aanmelden bij Food Valley NL, die wordt gefinancierd door de provincie Gelderland. Anders dan onze strak omlijnde polders is het Nederlandse innovatielandschap een onoverzichtelijke warboel.

VRAAGTEKENS BIJ VERSNELLER

Laten we dan maar inzoomen op campussen. Het zijn prettige werkomgevingen en een verademing ten opzichte van menig zielloos bedrijventerrein langs de snelweg. Er is veel groen en weinig autoverkeer, en er zijn kronkelpaadjes, fietsers en goede restaurants. Sommige campussen blinken uit qua architectuur, bijvoorbeeld het nieuwe Wetsus-gebouw en de Johannes de Dooperkerk op de WaterCampus in Leeuwarden, andere in de kwaliteit van de horeca, zoals het gevarieerde culinaire aanbod van The Strip op de High Tech Campus Eindhoven.

De werkgelegenheid op campussen groeit dan ook harder dan in de rest van Nederland, aldus Buck Consultants, het onderzoeksbureau dat regelmatig een inventarisatie maakt van campussen in Nederland in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. En dat niet alleen: volgens Buck Consultants zijn campussen ook innovatieversnellers.

Campussen organiseren het toeval
door ontmoetingen te faciliteren

‘Bedrijven hebben tal van relaties, en zeker in de technologiebranche zijn die vaak Europees of wereldwijd’, vertelt directeur drs. René Buck. ‘Toch zie je overal dat bedrijven bij elkaar klonteren, waardoor ze kunnen samenwerken aan technologieën, onderzoeksfaciliteiten delen, en er een gespecialiseerde arbeidspool is waaruit ze kunnen putten. Voor innovatie is toeval belangrijk. Campussen organiseren het toeval door ontmoetingen te faciliteren, bijvoorbeeld tijdens het squashen of bij de boterham.’ Campussen werken zo als een magneet op andere bedrijven.

Prof.dr. Erik Stam, hoogleraar Strategie, Organisatie en Ondernemerschap aan de Universiteit Utrecht, heeft hier echter zijn twijfels over. ‘Er is geen doorslaggevend bewijs dat vestiging op een campus een positief effect heeft op de prestatie van ondernemingen. Het is nog maar de vraag of mensen specifiek naar de campus komen om samen te werken en faciliteiten te delen, en of dat tot een innovatieversnelling leidt. Er is nog geen adequaat onderzoek gedaan waarin vergelijkbare ondernemingen op en buiten een campus met elkaar zijn vergeleken qua innovatieprestaties.’

Ook over de bijdrage aan werkgelegenheidsgroei is hij sceptisch. ‘De groei van werkgelegenheid op campussen heeft meer met vastgoedontwikkelingen te maken dan met bedrijfsprestaties. Campusvastgoed is nu eenmaal populair. Utrecht Science Park maakt bijvoorbeeld een enorme werkgelegenheidsgroei door vanwege de recente komst van het R&D-lab van Danone en het RIVM. Maar dat zegt niets over de kwaliteit van de campus als innovatieomgeving.’ Volgens Stam wordt het succes van bijvoorbeeld start-ups vooral verklaard door de kwaliteit van de ondernemer (track record en leiderschapservaring) en de samenstelling van het team, en vrijwel niet door de campusomgeving.

VARIATIEDILEMMA

Innovatieve regio’s functioneren het beste als er genoeg variatie is in de bedrijvenpopulatie. Bij voorkeur zijn er dus veel bedrijven die veel verschillende dingen doen; een monocultuur is riskant. De regio Eindhoven merkte dat toen in de jaren tachtig en negentig Philips ging snijden en DAF in een faillissement terechtkwam. Iets soortgelijks geldt voor Geleen waar de herstructurering van DSM tot veel ontslagen leidde.

Maar te veel variatie is ook weer niet handig, want dan spreken productontwikkelaars en wetenschappers elkaars taal niet. Ze gebruiken bijvoorbeeld andere apparatuur en kunnen elkaar daarmee niet helpen. Een bedrijf dat maar één product maakt en werknemers van steeds dezelfde opleiding aanneemt heeft, in theorie althans, veel meer moeite met vernieuwen dan een ecosysteem van mensen die elkaar wel begrijpen, maar genoeg van elkaar verschillen om elkaar te kunnen verrassen.

Veel campussen lijken te worstelen met dit dilemma. Wat voegen het datacentrum van KPN en fietsproducent Shimano toe aan het ecosysteem op de High Tech Campus Eindhoven? En wat draagt softwarebedrijf Exact bij aan bedrijventerrein Technopolis van de TU Delft? Hier kan de drang om geld te verdienen met de verhuur van terreinen en vastgoed het winnen van de voordelen van een exclusief ecosysteem.

Buck wijst er echter op dat vastgoedbeleggers niet staan te trappelen om te investeren in campusvastgoed, ondanks dat er veel vraag naar is. ‘Doordat het bestemmingsplan zo is gefocust, zijn ze bang dat ze hun panden niet verhuurd krijgen.’ Daar komt bij dat specifieke faciliteiten als labruimten hoge investeringen vragen en bij vertrek ook niet zomaar voor een volgende huurder geschikt zijn.

Doordat er soms te weinig focus is, concurreren campussen ook met elkaar: in Eindhoven zitten de campus van de TU Eindhoven en de High Tech Campus in elkaars vaarwater, en in Delft kan een biotechbedrijf zowel terecht op de Biotech Campus van DSM als op het tu-terrein Technopolis. Weliswaar zijn zowel in Eindhoven als in Delft beide partijen met elkaar verweven – de TU Eindhoven heeft ook een kleine vakgroep op de High Tech Campus, en de TU Delft en DSM werken samen aan een biotechcampus – maar onderaan de streep moet er nu eenmaal rendement worden gemaakt op de investeringen in het vastgoed.

Zelfs de Chemelot Campus in Geleen ondervindt concurrentie van de TU Eindhoven. In de ogen van drs. Frank Schaap, directeur Business Development & Marketing van Chemelot, houdt de tu ‘zijn’ start-ups veel te lang vast. ‘De universiteit zou start-ups vroeger moeten stimuleren om naar een bedrijfsgerichte omgeving te gaan. Starters hebben een ecosysteem met multinationals nodig. Als je te lang bij de universiteit blijft, is dat zelfs negatief voor je bedrijf. Uit allerlei onderzoeken blijkt namelijk dat marktontwikkeling eindeloos veel moeilijker is dan productontwikkeling.’

MARKETINGSUCCES

Veel campusorganisaties hebben hun marketing goed op orde. Ze verwijzen naar ranglijsten waar ze bovenaan prijken, en onderzoeken waaruit blijkt dat ze uitblinken op een bepaald gebied. De communicatiemedewerkers zijn naar cursussen Corporate Storytelling geweest en framen de ontstaansgeschiedenis van hun campus. Zo is de High Tech Campus Eindhoven in eerste instantie helemaal niet ontwikkeld om meer synergie en open innovatie te creëren. Die concepten zijn er pas later bij gezocht en bleken er toen goed bij te passen.

Dat is althans de nuchtere analyse van Kooij, die Hightech Campus Eindhoven als een van de casussen voor zijn proefschrift onderzocht. ‘Philips ging eind jaren negentig grondig reorganiseren en doekte hele afdelingen op, waardoor er veel vastgoed leeg kwam te staan. Dat kostte geld. De burgemeester, de directeur van de lokale Kamer van Koophandel en bestuursvoorzitter van de TU Eindhoven drongen erop aan dat Philips werkgelegenheid voor de regio zou behouden en het terrein onderdeel van de stad zou maken. Toen werd besloten om oud-Philips-medewerkers die er toch al zaten, een pasje met een andere bedrijfsnaam erop te geven en in een bedrijfsverzamelgebouw te zetten. De volgende gedachte was: misschien moeten we ook maar het bord met Philips erop weghalen.

Toenmalig Philips-CTO Rick Harwig werd geïnspireerd door de Amerikaanse hoogleraar Henry Chesbrough die pleit voor open innovatie. Het gezamenlijk uitvoeren van pre-competitief onderzoek was toen echter al langer gangbaar. De afgelopen decennia heeft het bedrijfsleven zo veel klappen gekregen door toegenomen concurrentie uit Azië en staat het onder druk om steeds sneller met nieuwe producten te komen dat bedrijven noodgedwongen gingen samenwerken. ‘En daarmee werd ook het leegstandprobleem opgelost.’ Kooij vindt het volstrekt legitiem dat de waarheid over de gedwongen bezuinigingen naar de achtergrond wordt gedrongen door de goede marketing van de High Tech Campus. ‘Ik vind het mooi dat je het aan bezoekers kunt verkopen als een verhaal over open innovatie. Dan heb je van een bezuinigingsoperatie een focus op open innovatie gemaakt.’

De Chemelot Campus in Geleen heeft een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt, met als verschil dat de Limburgers de cursus Corporate Storytelling blijkbaar hebben gemist. Of, zoals Schaap het verwoordt: ‘Wij focussen ons eerst op de community en de inhoud. De High Tech Campus heeft niet gelijk kritisch gekeken welke partijen ze moesten aantrekken. Pas later werd er aan een ecosysteem en community gewerkt. Maar uiteindelijk hebben we allebei hetzelfde bereikt.’ En zo is het. Want geframed of niet: de High Tech Campus Eindhoven is wel dé voorbeeldcampus waar heel innovatief Nederland jaloers naar kijkt.

VERPLICHTE REURING

Campus is Latijn voor ‘open veld’. In de achttiende eeuw werd de term voor het eerst gebruikt om het groene en open karakter van de Amerikaanse Princeton University aan te duiden. In Amerika ontstond een campustraditie, die halverwege de twintigste eeuw ook naar Nederland kwam. De universiteiten van Twente, Utrecht en Delft waren de eerste met een campus. Kooij: ‘Vroeger hadden campussen gelijkenissen met een klooster: het waren plekken voor leren, reflectie en verstilling, waar je geen afleiding van stadse lusten had. Nu geldt een hele andere logica: er moet reuring zijn, er moeten bedrijven komen en onderzoek moet spin-offs opleveren.’

Die ontwikkeling loopt volgens Kooij gelijk met de veranderende rol van universiteiten. Onder de leus ‘van kennis naar kunde naar kassa’ worden universiteiten steeds ondernemender. De tu’s lopen daarin voorop. ‘De manieren om wetenschappers en onderzoek te waarderen veranderen’, aldus Kooij. ‘Nu wordt er gekeken naar of ze patenten hebben, hoeveel geld ze hebben binnengehaald, en of ze participeren in bedrijven. Met deze campusontwikkeling wordt de universiteit een vastgoedbedrijf en delft de onderwijsfunctie het onderspit.’

De meeste campusbeheerders vinden dat meer reuring alleen maar beter is. ‘Wij stimuleren dat met allerlei evenementen over de hele campus en in de stad’, vertelt dr.ir. Kees Eijkel, directeur van Kennispark Twente. ‘Voor mij is het doel bereikt als je in elk populair restaurant of café ergens in een hoek wel iemand aan zijn of haar businesscase ziet werken met anderen.’

GEBREK AAN BELEID

Op dit moment heeft de Rijksoverheid geen financieringsinstrumenten beschikbaar om campusontwikkelingen te stimuleren en te sturen. Veel campussen komen nu tot stand dankzij Europees geld (bijvoorbeeld uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, EFRO), gemeentelijk, provinciaal of regionaal geld (bijvoorbeeld de BOM in Brabant, LIOF in Limburg en Oost-NV in Oost-Nederland). ‘Sommige provincies zitten iets te ruim in hun geld sinds ze hun nutsbedrijven hebben verkocht. Dat geld hadden ze beter kunnen besteden’, vindt hoogleraar Stam.

Veel regionale overheden kiezen voor een specialisatie, bijvoorbeeld clean tech in Oost-Nederland of food in Gelderland, maar beperken zichzelf daarmee, meent hij. ‘Er blijven dan niet zo veel bedrijven over om uit te kiezen. De kans is groot dat je het geld daardoor niet effectief besteedt.’

Ligt er dan een taak voor de Rijksoverheid om de winnaars eruit te pikken? Volgens Kooij is dat onvermijdelijk. ‘Zodra het Topsectorenbeleid werd opgetuigd en er de zogeheten Triple Helix-samenwerkingsverbanden ontstonden van overheden, kennisinstellingen en bedrijven, zag je dat de geografische dimensie er direct in kwam. Overheden zitten nu eenmaal vast aan een bepaald gebied. En het ministerie van Economische Zaken ziet ook dat campussen een rol spelen als uithangbord van de Topsectoren.’

Er wordt nu ook gesproken over een gezamenlijk vastgoedfonds van acht universiteiten, om daarmee institutionele beleggers aan te trekken en risico’s te spreiden. Nu campussen steeds meer worden gepusht als motor van werkgelegenheid en innovatie, ligt het voor de hand dat ook de Rijksoverheid zich ermee gaat bemoeien.

INTERNATIONALE CONCURRENTIEPOSITIE

De noodzaak van coördinatie is des te urgenter vanuit het oogpunt van onze internationale concurrentiepositie, zo blijkt uit een recente studie van het Rathenau Instituut. Wil Nederland zijn R&D op peil houden, dan zullen we aantrekkelijker moeten worden voor buitenlandse bedrijven om hier in research te investeren. 

Het rapport R&D goes global velt een hard oordeel over het bestaande valleylandschap: het is te gefragmenteerd, elke regio is vooral met zichzelf bezig. ‘We moeten af van het provinciale denken’, stelt verantwoordelijk onderzoeker dr. Jasper Deuten. ‘Want wat goed is voor hightech in Eindhoven is ook goed voor hightech in Twente.’ De vraag hoe valleys zich onderling zo kunnen profileren dat ze ook in de internationale arena meetellen, wordt nauwelijks gesteld.

Deuten noemt het verder opvallend dat Nederland zich weliswaar afficheert met het topsectorenbeleid, maar dat er geen beeld is welke rol de regionale R&D-sterktes daarin spelen. Een duidelijke agenda om buitenlandse bedrijven te interesseren voor R&D-investeringen in Nederland ontbreekt. Internationale bedrijven zijn vooral op zoek naar hotspots van kennis, onderzoek, goed opgeleide mensen en een innovatief ondernemersklimaat in het technische segment dat voor hen belangrijk is. Daaraan werken heeft de hoogste prioriteit, aldus het Rathenau Instituut. Valleys die in hetzelfde segment actief zijn, moeten hun krachten bundelen en zich gezamenlijk aan het buitenland presenteren.

‘Valleys for the Future’ is het centrale thema op het jaarcongres van het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs (KIVI), dat plaatsvindt op 24 november in Leeuwarden.  

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.