Een groot deel van de mondiale problemen op het gebied van milieu, voedsel en energie hebben hun wortels in het stedelijk gebied en moeten daar ook worden aangepakt. Die boude stelling is afkomstig van Dirk Sijmons, curator van de zesde editie van de Internationale Architectuur Biënnale die op 29 mei van start gaat in de Rotterdamse Kunsthal. ‘De grote uitdaging van dit tijdvak is onze eigen biotoop op orde brengen.’

 
Het lijkt een eigenaardige tournure voor iemand die zijn sporen heeft verdiend in de landschapsarchitectuur, zich vervolgens op het stedelijk gebied storten. Toch niet, vindt prof.ir. Dirk Sijmons. ‘Kijk naar de satellietfoto’s van onze planeet bij nacht. Dan raak je al snel betoverd door het electric light orchestra dat daar aan het branden is. De foto’s zijn weliswaar gepimpt met infraroodbeelden, maar je ziet de intensiteit van het ruimtegebruik van onze stadslandschappen. Het zijn enorme artefacten geworden, waar ook havens, vliegvelden, snelwegen, industriecentra, intensieve landbouwgebieden, recreatie- en natuurgebieden deel van uitmaken. In ons woongebied tussen Amsterdam-Brussel en Keulen zijn stad en omgeving volledig met elkaar vervlochten, dus als ik nadenk over het landschap, kan ik dat niet doen zonder daar de stad bij te betrekken.’

Sijmons maakte midden jaren tachtig naam als medebedenker van het Plan Ooievaar, bedoeld om de oevers van de rivieren in ons land weer hun natuurlijke veerkracht te geven. Als eerste Rijksadviseur voor het Landschap maakte hij zich sterk voor de landschappelijke kwaliteit van het Ruimte voor de Rivier-programma en op dit ogenblik is hij curator van de Internationale Architectuur Biënnale 2014, dat het thema Urban by Nature (van nature stedelijk) heeft. ‘Kennelijk zijn we een diersoort die is geneigd om zijn omgeving in stedelijk gebied te transformeren. Dat kunnen we dus maar beter goed doen.’

De biënnale is er niet alleen om een bepaalde thematiek neer te zetten, maar vormt vooral een concentratiepunt van studie en onderzoek dat is gekoppeld aan concrete opgaven. ‘Onlangs was er op Texel een presentatie van de resultaten van het IABR–Projectatelier dat zich anderhalf jaar lang heeft gebogen over de vraag hoe de wens van duurzaamheid en zelfvoorziening zich verhoudt tot de daar aanwezige natuur- en vogelrijkdom. Zijn zonneparken, windturbines, ontziltingsinstallaties voor het drinkwater en alle bijbehorende infrastructuur verenigbaar met het eiland als toeristisch product? De uitkomst is dat zowel de natuurmensen als de toeristische ondernemers beseffen dat er op het eiland een kwaliteitsslag nodig is, die is samengevat met de woorden: schoon moet schoon zijn. Schoon in de zin van duurzaam en zorg voor het milieu, en schoon in de zin van aantrekkelijk, van schoonheid. Het eiland komt in een transformatiefase waarin stap voor stap aan dat toekomstbeeld wordt gewerkt. Het is een prachtig toekomstbeeld waarin natuur onderdeel is van die transformatie, in plaats van apart te worden gezet.’
 
De biënnale is opgebouwd rond fysieke stromen in de stad – denk aan lucht, water, warmte, bouwmaterialen, drinkwater, voedsel, vracht en mensen. ‘Door te denken in stromen kun je je ook richten op optimalisatie daarvan, door kringlopen te sluiten of met elkaar te combineren.’
Een sprekend voorbeeld is de restwarmte van het Rotterdamse havencomplex. ‘Daarvan wordt verschrikkelijk veel weggegooid, namelijk genoeg om 3,2 miljoen huishoudens het jaar rond van warmte te voorzien! Hier ligt dus een enorme opgave: wat gaan we met die restwarmte doen?’ Maar tegelijkertijd is er bij de woningbouwcorporaties de beweging om woningen meer energieneutraal te maken door ze te isoleren en dergelijke, zodat de bewoners niet worden geconfronteerd met al te hoge energierekeningen. En de kassen in het Westland gaan met geothermie aan de gang. Dat betekent in beide gevallen minder warmtevraag. De regio staat voor een ingrijpende systeemkeuze: top-down oplossen via een warmteleiding of inzetten op initiatieven van onderop? Is er een best of both worlds denkbaar?



Zo’n zelfde uitdaging ziet Sijmons voor de voedselproductie voor en bij de stad. ‘In alle verstedelijkte delta’s zie je een verdringingsreeks: de stad kan meer betalen voor grond dan de landbouw, waardoor die laatste een stukje opschuift door verderop wetlands droog te leggen. In Nederland zijn we daar inmiddels doorheen, tenzij we de Markerwaard gaan droogleggen. De vraag is hoe we het automatisme van die verdringingsreeks doorbreken. Delta’s zijn immers de meest vruchtbare gronden van de wereld, met water en een mineralenrijke bodem die ook vlak is – mooier kan het niet. Je weet dus zeker dat je stukken van die delta nodig hebt voor de wereldvoedselproductie. We zullen het idee dat er in de stad geen voedselproductie kan zijn, moeten loslaten.’

Stadslandbouw is dan al snel de gedachte, waar Rotterdam en Amsterdam ook mee experimenteren. Sijmons veroorlooft zich een zijsprongetje. ‘Op de Biënnale hebben we voor elke fysieke stroom voorbeelden uit het buitenland. Havanna kent een bloeiende stadslandbouw, die uit nood is geboren. Op de foto’s in onze tentoonstelling kijk je je ogen uit wat daar zoal wordt verbouwd.’

De kritiek vanuit Wageningen dat we met stadslandbouw de wereld niet zullen redden en dat het eigenlijk niet veel meer is dan wat hobbyistisch geprut, wuift de curator weg. ‘Ik zeg ook niet dat we daar de wereld mee gaan voeden. Het Westland blijft echt wel produceren en innoveren. Dat is onze Silicon Valley van de tuinbouw. Maar onderschat de preferenties van de consument niet. Voor de leefbaarheid van de stad spelen die lokale producten, de hergeboorte van de vergeten groenten en het zien groeien van voedsel een niet te onderschatten rol. De stad wil – je kunt dat romantisch of arcadisch noemen – dat er als nevenproduct van de landbouw een herbergzaam landschap ontstaat, in plaats van de monotonie van het Engels raaigras. De landbouw moet ook zijn license to produce verwerven. Ik verwacht dat in het stedelijk gebied het hele spectrum aan landbouwtypes een plek zal vinden.’

‘Op alle fronten speelt de discussie economies of scale versus ecologies of scale’, vervolgt Sijmons. ‘Of het nu gaat om de landbouw, de waterzuivering of elektriciteitsopwekking, overal speelt dezelfde discussie: doen we het kleinschalig, decentraal, of grootschalig, laat de grote nutsbedrijven het maar doen. Zelfs bij het scheiden van afval speelt de vraag of de consument dat zelf moet doen of dat alles in een grote hoop naar de scheidingsfabriek gaat. Die discussie is heel wezenlijk voor onze tijd. De beslissing daarover ligt juist op het niveau van de stedelijke regio. Het spannende van onze tijd is dat de uitkomst daarvan nog niet is bepaald.’



Het denken in stofstromen heeft Sijmons een nieuw perspectief op de stad gegeven. ‘Vroeger dachten we alleen in termen van woningbouw, bedrijventerreinen en wegen.’ De opgave daarbij is dat die stromen nu nog vaak erg verkokerd naast en langs elkaar opereren, met elk zijn eigen infrastructuur. ‘Juist in de koppeling daartussen ligt een enorme potentie. Ik zie dat als een heel nieuwe ingenieursdiscipline, die door integraal te kijken naar het metabolisme van de stad bruggen weet te slaan tussen de verschillende disciplines, ook die van milieu en gebiedsontwikkeling.’

Keer terug naar het dossier Deltasteden

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.