In 1986, 30 jaar geleden, verkreeg het centrum Wiskunde & Informatica (CWI) de eerste Nederlandse domeinnaam. Het was Piet Beertema die hiervoor verantwoordelijk wasn en tot 1996 alle .nl-domeinen handmatig registreerde. Inmiddels is de systeemprogrammeur conservator van het stoomgemaal in Halfweg. Het lijkt een vreemde combinatie, maar dat is het niet. 'Het gemaal en het internet hebben allebei enorme maatschappelijke veranderingen teweeggebracht.'

Beertema was 30 jaar geleden, in 1986, de eerste die een domeinnaam voor een Europees land registreerde. Het eerste .nl-domein was dat van het Centrum Wiskunde & Informatica (CWI) in Amsterdam, waar Beertema als systeemprogrammeur werkte: www.cwi.nl. Het CWI was toch al het centrale knooppunt voor EUnet, de voorloper van het internet zoals we dat nu kennen, dus de organisatie was een logische plek voor de registratie van alle Nederlandse domeinnamen die daarna volg-den. Tien jaar hield Beertema dat vol; daarna nam de Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN) zijn taak over. Inmiddels zijn er ruim 5,7 miljoen .nl-domeinen actief en komen er elke dag zo’n 2700 bij.


Paar honderd jaar

Het is muisstil in de machinekamer van het gemaal in Halfweg. Het oudste nog werkende stoomgemaal ter wereld draait niet en er zijn geen bezoekers. De 72-jarige Piet Beertema, tussen 2010 en 2014 de conservator, kijkt tevreden naar de lichtgrijze gietijzeren onderdelen van de machine. [Na een renovatie in 2012 zijn de onderdelen in het gemaal niet meer grijs] ‘We hebben maar tien à twaalf draaidagen per jaar, want anders wordt het veel te duur. Om het gemaal zes uur lang op stoom te houden is namelijk een ton kolen nodig.’ Tot 1977 functioneerde het stoomgemaal wel dagelijks: de machine voerde gedurende 125 jaar overtollig water af, eerst naar het IJ, later naar het Noordzeekanaal. ‘Zo’n stuk techniek gaat nog zeker een paar honderd jaar mee’, zegt Beertema. ‘Terwijl gegevens van het internet allemaal vluchtig zijn en misschien wel verloren gaan.’

 

Als Beertema het stoomgemaal vergelijkt met het internet, ziet hij vooral een overeenkomst: ‘Ze hebben allebei enorme maatschappelijke veranderingen teweeggebracht. Het een deed dat in de negentiende eeuw tijdens de industriële revolutie, het ander een eeuw later tijdens de digitale. Beide zijn dus onderdeel van een omwenteling.’


Niet automatisch

Als systeembeheerder stond Beertema aan de wieg van de digitale revolutie. Hij registreerde de nieuwe domeinnamen door ze met de hand in te voeren in een database. ‘Er was nog geen online in die tijd, zodat ik het proces niet kon automatiseren.’ Wel konden mensen hem een e-mail sturen om een domeinnaam aan te vragen. De belangrijkste voorwaarde was dat die naam moest overeenkomen met de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. ‘De officiële registratie van het CWI was aanvankelijk nog een probleem’, herinnert Beertema zich. ‘We stonden bij de Kamer van Koophandel bekend onder de naam Stichting Mathematisch Centrum en pas later hebben we dat veranderd in CWI. Maar ik had www.cwi.nl al geregistreerd voordat ik regels had vastgelegd.’

Aanvankelijk was hij met de handmatige administratie weinig tijd kwijt, maar dat veranderde snel. In 1988 kwam de eerste internetaansluiting, in 1990 het HTTP-protocol en in 1993 de eerste grafische browser Mosaic. Ook de belkosten gingen snel omlaag, omdat de Europese Commissie de monopolies van de nationale PTT’s brak. ‘Toen was het hek van de dam’, stelt Beertema. ‘Iedereen ontdekte internet. In 1995 zat ik op zevenhonderd registraties per maand. Dat was gedeeltelijk nachtwerk, naast mijn gewone baan.

Mijn baas vond het namelijk al erg genoeg dat ik er zo veel tijd aan besteedde. Eigenlijk werd ik door hem gedwongen om er afstand van te nemen.’ In 1996 nam SIDN de taak van Beertema over. Hij nam wel plaats in het bestuur van de stichting, samen met de twee grootste internetproviders van die tijd: SURFnet en NLnet. In 1997 noteerde de stichting al tienduizend Nederlandse domeinnamen. ‘Toen was ik er ook wel klaar mee’, zegt Beertema. ‘Het was niet leuk meer. Ik doe dingen niet voor het geld, maar om plezier in het leven te hebben. Dat had ik in die tijd niet.’


Dood museum

Inmiddels voelt hij zich als een vis in het water bij het stoomgemaal in Halfweg, waar hij bij toeval terechtkwam. ‘In 2004 ging ik met pensioen en ik wist dat mijn hobby’s niet genoeg zouden zijn. Toen zag mijn vrouw in de krant dat ze bij het stoomgemaal De Cruquius, dat in 1933 nog van de ondergang is gered door het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs, vrijwilligers zochten. Mijn eerste reactie was wat ik bij zo’n dood museum zou moeten. Maar toen wist ik nog niet dat het kon bewegen. Op 1 mei 2003 ben ik ernaartoe gegaan, uit pure nieuwsgierigheid. Eerst moest ik, net als iedere vrijwilliger, aan de balie meedraaien. Dat vond ik maar saai. Toen ben ik overal gaan rondkijken en rondleidingen gaan geven. Als echte onderzoeker wil ik namelijk overal alles van af weten. Later ben ik daar, vanwege problemen met het management bij De Cruquius, weggegaan en conservator van Halfweg geworden.’



Gemaal

Beertema loopt naar een van de zes enorme houten schepraderen toe, die buiten de machinekamer staan opgesteld. Met een diameter van 7,5 m zijn de raderen in staat om water met 25 000 l/s te verplaatsen – dat is vergelijkbaar met een volledig gevulde Am-sterdam ArenA die in 2 minuten en 10 seconden leegstroomt. ‘Het is indrukwekkend als die draaien’, vindt Beertema. Afgelopen win-ter heeft hij met zijn veertig vrijwilligers on-der meer alle planken en bouten in drie van de raderen vervangen. Uit zijn hoofd weet Beertema dat het bij elkaar 720 planken en 4300 bouten waren. Dat zijn niet de enige cijfers die hij paraat heeft. ‘Zie je de visgraatvertanding op die grote gietijzeren tandwielen?’, vraagt hij als hij weer in de machinekamer staat. ‘De fabricagemethode daarvoor heeft André Citroën in 1900 gepatenteerd, terwijl de tandwielen al in 1888 zijn gemaakt. Die visgraatvorm zie je nog steeds terug in het logo van zijn auto’s.’


Stoomketel

Bij het stoomgemaal in Halfweg komen jaarlijks 1500 tot 2500 bezoekers, terwijl De Cruquius, 12 km westelijker, wel 25.000 mensen trekt. ‘Maar hier komen de echt geïnteresseerde mensen’, aldus Beertema. ‘Hier beleef je meer de echte sfeer, vooral tijdens de draaidagen.’ In Halfweg werkt het gemaal nog op echte stoom, terwijl in Cruquius de stoomketels zijn weggehaald. Bovendien kunnen bezoekers in principe alles in het museum van Halfweg aanraken; er zijn geen hekjes geplaatst en niets is afgedekt met plexiglas. ‘Het leukste van rondleiden is als mensen alles willen weten. Het verveelt nooit. Door vragen van bezoekers leer ik steeds weer nieuwe dingen of duik ik weer in het archief van Rijnland of Noord-Holland.’

Wat er gebeurt op internet, volgt hij niet meer op de voet. ‘Ik zit nu hier en dat is machtig mooi’, aldus de conservator. ‘Voor deze techniek heb ik altijd een zwak gehad. Mijn oom was machinebankwerker en maakte voor mij een stoommachine toen ik zeven jaar was. Noem mij maar een informaticus op stoom.’

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in de Ingenieur, nummer 8, 2011.

Openingsfoto: Jordi Huisman

Tekst: Desiree Hoving

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.