Meiden presteren in het onderwijs gemiddeld iets beter in de bètavakken dan jongens, zo blijkt uit onderzoek naar de schoolwaardering bij 1,6 miljoen leerlingen. De hypothese dat de allerslimste jongens meiden overtroeven, waardoor die meiden toch maar geen bètastudie te volgen, blijkt niet te kloppen.

Read this article in English

Dat meiden op school gemiddeld beter presteren dan jongens was al eerder bekend, op basis van de analyse van CITO-achtige testen. Maar tegelijk viel op dat er meer positieve uitschieters waren bij jongens dan bij meiden. Dat zou kunnen verklaren waarom meiden minder voor een bètastudie (in het Engelse taalgebied Science, Technology,  Engineering and Mathematics) kiezen dan jongens: ze kijken op tegen de bolleboze jongens. Die zijn toch beter dan de meiden, dus laat die bètastudie maar zitten.

Australische onderzoekers van de University of New South Wales legden die hypothese onder de loep, en keken daarbij niet naar testscores, maar naar de waardering door de school. Die speelt volgens hen een veel grotere rol in wat leerlingen uiteindelijk kiezen dan zo’n eenmalige CITO-score. Voor het onderzoek werd de schoolwaardering van 1,6 miljoen leerlingen bekeken, vanaf hun zesde jaar tot aan het eind van het voortgezet onderwijs. De data waren afkomstig uit ruim 200 eerdere studies over schoolprestaties, waarvan de meeste uit Noord-Amerika.


Geen bollebozenverschil

Het leverde een verrassend resultaat: de schoolwaardering voor de bètavakken is voor meiden ietsje hoger dan voor jongens, en er is nauwelijks verschil tussen de beste meiden en de beste jongens. De onderzoekers concluderen dan ook dat er op grond van de schoolwaardering geen bollebozeneffect is: meiden hebben alle reden te denken dat ze net zo bèta-slim, zo niet slimmer zijn dan jongens.

Bij de niet-bètavakken zijn de verschillen tussen meiden en jongens veel duidelijker: meiden presteren gemiddeld beter, er zijn ook veel meer topmeiden dan topjongens in de niet-bètavakken.
 

De hypothese (boven): er zij mneer jongens-uitblinkers bij bètavakken (STEM). Onder de schoolwaardering: bij Bèta is er nauwelijks verschil. Illustratie UNSW.


Uitblinken in niet-bèta

Dat laatste zou deels kunnen verklaren waarom meiden vaker voor een niet-bèta vervolgopleiding kiezen: ze weten dat ze daarin beter zijn dan jongens en kiezen een carrièrepad waar ze minder concurrentie kunnen verwachten. In een interview op de universitaire website zegt onderzoeker Rose O’Dea er het volgende over. ‘Stel: je bent een talentvolle scholier. In de wiskundeklas ben je omringd door jongens die ook heel erg goed zijn, terwijl je bij de Engelse les de echte uitblinker bent. Dan is een niet-bètastudie een gemakkelijkere en veiligere keuze.’
 

Bij de bètavakken (STEM) is de toptien gelijk verdeeld over meiden en jongens. Illustratie UNSW.


Vooroordelen

Ook stereotiepe opvattingen over waar vrouwen wel of niet goed in zijn spelen volgends haar een rol. ‘Meiden zijn vatbaar voor de stereotypen in de traditioneel door jongens gedomineerde bètastudies. En meiden die het toch proberen hebben ook nogal eens te maken met tegenslag.’

Als voorbeeld noemt ze het stereotype dat meiden niet zo goed zijn in wiskunde. ‘Zo’n vooroordeel maakt het lastiger om er wel goed in te zijn, zowel vanwege haar eigen zelfbeeld als hoe anderen over haar denken. We hebben allemaal dit soort vooroordelen, en het is lastiger om ze te doorbreken als je herrinerd wordt aan die vooroordelen. Willen we dat meer meiden een bètastudie kiezen, dan zullen we die voor meiden aantrekkelijker moeten maken.'Hoe dat moet meldt het interview niet.

Openingsfoto: Depositphoto.
 

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.