Het Friese veenweidegebied verkeert in nood. Als er niets verandert aan het waterbeheer, dan is het meeste veen in 2100 verdwenen. Een groep deskundigen bedacht een strategie om dat te voorkomen, maar daardoor zal het landschap hier en daar wel ingrijpend veranderen.
Stamboekvee, kievitsei, fierljeppen: al die woorden hebben een relatie met het Friese veenweidegebied. Dat ontstond ooit in de ‘badkuip’ tussen de opgeslibde kleiafzettingen vanuit de Waddenzee en de hogere zandgronden van Drenthe en Zuidoost-Friesland. Een zompig gebied waar omheen grotere kernen als Leeuwarden, Drachten, Heerenveen en Sneek noodgedwongen de drogere randen opzochten. Maar heel geschikt om turf te winnen, met een deel van de Friese meren als resultaat. Of, na ontwatering, om koeien te houden.
Die laatste activiteit heeft Friesland groot gemaakt en zorgde ervoor dat FrieslandCampina de zesde zuivelproducent van de wereld kon worden. Maar dan wel met een flinke hypotheek op de toekomst. Want voor zover deze veeteelt gebeurt op veengrond, gaat die gepaard met roofbouw, met het huidige waterbeheer als hoofdschuldige. Sinds de grote ruilverkavelingen van de jaren zeventig, de intensivering van het landgebruik en de opkomst van zware machines staat het waterpeil in de sloten gemiddeld 1 m onder het maaiveld. ‘Met als gevolg dat het veen droogvalt en oxideert: het verdwijnt in de lucht als koolstofdioxide, waardoor de bodem elk jaar 1 à 2 cm daalt’, zegt landschapsarchitect ir. Peter de Ruyter.
Stellingenoorlog
De Ruyter geldt als een van de kenners van het Friese landschap. Hij schreef er het boek Vloeiend landschap over, was rond 2010 directeur van het provinciale Atelier Fryslân en is medeauteur van Weerbaarder, guller en attractiever, het onlangs gepubliceerde resultaat van het atelier van onderzoekers en ontwerpers over de toekomst van het Friese veenweidegebied.
Gaan we op de huidige voet verder van waterbeheer gericht op maximale bediening van bestaande landbouw, dan is in 2100 het merendeel van het veen definitief verdwenen, zo laat een kaartje in Weerbaarder, guller en attractiever zien. De diepste delen van het Friese veenweidegebied liggen dan zo’n 2,5 m onder hun oorspronkelijke niveau. En in plaats van veen bestaat de bodem uit zand of een mengsel van zand en keileem.
Is dat erg?
Die vraag roept bij de geïnterviewden een stortvloed aan argumenten op. Alsof het idee van het verdwijnende veen de trigger is om alle onvrede vrij baan te geven over de manier waarop landbouw en waterhuishouding nu zijn ingericht. Sponswerking, natuurwaarden, intensiteit van het grondgebruik, karakteristiek landschap, biodiversiteit, fundering van gebouwen, waterschapslasten, weidevogels ... Ze spelen allemaal een rol in een discussie die tot op heden wordt gekenmerkt door een stellingenoorlog over veeteelt versus veenbehoud.
‘In ons atelier hebben we vooral geprobeerd een brug te slaan’, benadrukt De Ruyter. Met hulp van de rekenmeesters van Wageningen Economic Research is uitgerekend hoe de boeren bij een alternatieve aanpak van het veenweidegebied toch een inkomen van rond een ton per bedrijf kunnen genereren. ‘Boeren willen vooral zekerheid en niet elke vier jaar nieuwe of andere regels en eisen’, constateert Paul Plambeck MLA, werkzaam bij Buro Sant en Co, dat ook betrokken was bij het veenweideatelier. Plambeck studeerde af als landschapsarchitect af op het veenweidegebied, waarvoor hij met tal van boeren sprak.
Vernat veen
Het alternatief voor de huidige teloorgang van het veen is in essentie eenvoudig: zet het onder water, en oxidatie en bodemdaling zijn voorbij. Maar het land is niet alleen veen, maar ook broodwinning, cultuurhistorie en eigenheid. Dus is er in het veenweideatelier minutieus gekeken naar lokale omstandigheden en de samenhang met het gehele watersysteem van polders, beekdalen en vaarten voor afwatering. Bij dat alles gold wel het uitgangspunt dat de waterhuishouding en de bodemsamenstelling bepalend zijn. Een duidelijke trendbreuk met de huidige benadering, waarbij de functie van het landgebruik bepalend is en het watersysteem maar moet volgen.
Het alternatief dat het atelier ontwikkelde, is het meest ingrijpend voor de diepe veenpolders, grofweg de strook tussen Lemmer en Drachten. Daar komt het water een halve meter boven het maaiveld te staan. ‘Zo stoppen we het verdwijnen van het veen’, zegt Jan van Rijen, beleidsadviseur Wetterskip Fryslân en een van de deelnemers aan het veenweideatelier. Maar het vernatten heeft vooral een andere reden, vervolgt hij. De diepe polders fungeren nu als een soort waterput van Friesland. ‘Vanuit het Drents plateau stroomt het diepere grondwater ernaartoe, en ook vanuit het aangelegen land, waaronder de waardevolle natte natuurgebieden. Omdat we de diepe veenpolders droog moeten houden voor de landbouw, zijn we voortdurend bezig daar water weg te pompen. Daarmee zuigen we ook nog eens extra grondwater aan. We versterken zo het probleem van verdroging van het omliggende gebied.’ Een grove berekening leert dat er jaarlijks 25 miljoen m3 water naar de Waddenzee wordt verpompt.
Vooral voor de natte veennatuurgebieden, met namen als Alde Feanen, Rottige Meente en De Deelen, pakt de huidige situatie desastreus uit. ‘We moeten daar nu al gebiedsvreemd water in laten om het gewenste peil voor de natuur te handhaven. Blijven we de diepe polders leegpompen, dan wordt het effect op die natuurgebieden alleen maar erger.’ Het alternatief van vernatting van de diepe veenpolders is dan ook vooral bedoeld om tegendruk te creëren en zo de verdroging van het omliggende gebied tegen te gaan.
Kroosvaren
Maar wat moet een boer met dat vernatte land? Plambeck kwam door zijn onderzoek een mooi vernieuwend alternatief tegen: het telen van kroosvaren. ‘Dat is rijker aan eiwit dan het gras dat de boeren nu gebruiken.’ Het landschap zal dan wel ingrijpend veranderen: koeien zijn daar alleen nog in een vrijloopstal te houden. ‘Daar verdwijnt dus het beeld van de koe in de wei.’
Elders in het Friese veengebied is de aanpak van het atelier minder ingrijpend. ‘In het randgebied met zo’n 40 cm klei op veen is het voldoende het slootpeil tot aan het klei te zetten. Het veen blijft dan nat’, zegt Van Rijen. ‘Ook daar stopt de bodemdaling, terwijl de grond wel zijn draagkracht behoudt voor het werk van de melkveehouder.’
In het overige veengebied wisselt de mate van drooglegging, waarbij de bodemdaling op zijn minst stevig wordt afgeremd. In sommige gebieden komt het grondwater 10 tot maximaal 30 cm onder het maaiveld; hier keert bloemrijk hooiland terug. Op andere plekken is dat in de zomer maximaal 60 cm, waarbij weiland nog steeds domineert.
Als gezegd: de boeren in een natter veenweidegebied kunnen op papier nog steeds een goed bestaan opbouwen. Toch is er nog altijd veel weerstand tegen het idee van vernatting. ‘Ik verbaas me erover dat mensen zo conservatief zijn als het gaat om het landschap. Waarom moeten we alles fixeren zoals het nu is?’, zegt Plambeck. ‘Tot in de jaren zestig was het heel gewoon dat weilanden in winter en voorjaar blank stonden. En er waren altijd economische argumenten om het landschap te veranderen. Nu heeft emotioneel vasthouden de overhand.’
Klinkend veen is brond van CO2-uitstoot
Tegelijk zijn er factoren die de discussie best weleens kunnen doen kantelen. Van Rijen: ‘Het klimaat is veel belangrijker geworden.’ Dat begint al met de huidige oxidatie van het veen: er is door het Planbureau voor de Leefomgeving berekend dat het Friese veenweidegebied goed is voor een uitstoot van 1,7 miljoen ton CO2 per jaar. ‘Dat is een zevende van wat de huidige kolencentrales uitstoten. Onze voorstellen leveren een jaarlijkse reductie van 1 miljoen ton CO2.’
Klimaatverandering betekent ook dealen met extremer weer: nattere winters, grotere droogte in de zomer, extreme buien. ‘Veen heeft een sponswerking: het kan veel water opnemen en houdt het lang vast. Zo draagt het enorm bij aan de weerbaarheid tegen extremen.’ Meer oppervlaktewater maakt het afwateringssysteem ook robuuster. ‘Dat zit nu in een strak pak, waardoor we extreme buien niet goed aankunnen. Vernatting en peilfluctuatie geven meer flexibiliteit.’
Strakgetrokken weilanden
Minstens zo belangrijk is de discussie die nu gaande is over de toekomst van de landbouw. Plambeck: ‘Er zit maar 2 cent verschil tussen de kostprijs en de opbrengst van een liter melk. Daardoor zitten boeren in een keurslijf dat ze een kant op dwingt waar niemand gelukkig van wordt.’ De landbouwdiscussie gaat onder andere over de gevolgen voor het landschap. De Ruyter: ‘De vraag van wie het landschap eigenlijk is, wordt steeds indringender gesteld.’ De strakgetrokken weilanden met alleen maar raaigras vinden mensen steeds minder aantrekkelijk, nog afgezien van de gevolgen voor biodiversiteit. Daarnaast zijn er het mestoverschot en de daaruit voortkomende noodzaak het aantal koeien terug te dringen. En de vraag of de consumptie van dierlijke eiwitten nog wel zo veel nadruk moet houden in onze eetgewoontes.
Ook in Friesland woedt de discussie over waar het met de veeteelt naar toe moet. Bij de komende verkiezingen voor de Provinciale Staten en het bestuur van het Waterschap wordt het een van de centrale thema’s. Van Rijen: ‘De combinatie van behoud van het veenweidegebied en een transitie binnen de landbouw zou weleens de katalysator van verandering kunnen zijn.’
ZICHZELF BEDRUIPEND SYSTEEM
Stop de bodemdaling en zet al het veen onder water. Met dat uitgangspunt ging Paul Plambeck MLA aan de slag bij het ontwikkelen van een duurzaam alternatief voor het Friese veenweidegebied. Voor zijn afstudeerproject hoefde hij geen rekening te houden met alle politieke gevoeligheden rond het onderwerp en de daarbij horende compromissen. Tegelijk gold voor Plambeck een tweede, even belangrijk uitgangspunt: de melkveehouder moet er wel kunnen boeren. Het leverde een uitkomst die hem positief verraste: ook in een nat veengebied valt dat goed te doen, en Friesland als geheel wordt zelfvoorzienend.
Waar in zijn plan het water op het land wordt gezet, in de diepe veenpolders en voor de bescherming van klei op veen, levert de teelt van kroosvaren voedzame eiwitten. In het overige zompige veengebied komt er teelt van riet als biomassa voor energieproductie. Akkerbouw in het noorden van Friesland zorgt voor graan, voor het voer van de koeien. ‘Het is een coöperatief geheel, waarbij de ene boer eiwitten levert, de andere energie en de derde zetmeel. Zo creëer je in de provincie een circulair systeem dat zichzelf kan bedruipen.’
De natte teelt biedt ook uitkomst voor de mestproblematiek. ‘Na mestscheiding is de dunne fractie – water met stikstof – geschikt voor de bemesting van de natte teelt, de dikke fractie levert mineralen voor de akkerbouw.’ Het landschap zal met die vernatting ingrijpend veranderen. Geen koeien meer in de wei, wel een mozaïek van rietvelden en natte percelen. ‘Dat gaat er heel gevarieerd uitzien.’
Nieuwsbrief
Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.