Meer overheidsgeld leidt niet direct tot meer innovatie, stelt CPB-onderzoeker Bas Straathof in het komende nummer van De Ingenieur. ‘Als de overheid iets wil op het gebied van energietransitie of de zorg, dan kan ze beter prijsvragen uitschrijven of daarop aanbesteden. Dat werkt veel directer dan belastingvoordelen of  het topsectorenbeleid.’

Aanleiding voor het interview is het rapport Kansrijk innovatiebeleid dat het Centraal Planbureau onlangs publiceerde. Daarin wordt op basis van bestaande studies nagegaan wat verschillende overheidsinstrumenten bijdragen aan innovatie.

Die fiscale regeling is niet essentieel voor een innovatieve economie

Veel geld, ruim een miljard, gaat naar vermindering van de belastingafdracht voor onderzoekers. Straathof: ‘Je ziet effect, maar het is beperkt. We hebben uitgezocht dat 10 % kostenvoordeel door een lagere belasting leidt tot gemiddeld 2 % meer R&D. Dat het niet meer is, ligt ook wel voor de hand, want kosten zijn niet het enige waar het om draait.’

Starters

Bas Straathof. Foto Jordi Huisman

‘Wat het mooie van de regeling is, is dat die vooral voor starters goed uitpakt. Daar zien we ook het grootste effect. En omdat het bedrijf voor onderzoekers minder loonbelasting hoeft af te dragen, levert de regeling direct geld op. Los hiervan, er zijn nogal wat landen die veel geld aan innovatie geven, maar niet zo’n belastingregeling hebben, bijvoorbeeld Duitsland en Estland. Je kunt dan ook veilig stellen dat die fiscale regeling niet essentieel is voor een innovatieve economie. Dat is iets anders dan zeggen dat je hem moet afschaffen, want hij heeft heus wel effect. Maar je zou innovatie ook anders kunnen stimuleren.’

Veel van de technologieën waar we nu baat bij hebben, zijn voortgekomen uit onderzoek in opdracht van de overheid

Straathof vindt dat de overheid veel duidelijker regie zou moeten nemen. ‘De paradox is dat het beste innovatiebeleid niet is gericht op innovatie. Veel van de technologieën waar we nu baat bij hebben, zijn op enig moment voortgekomen uit onderzoek in opdracht van de overheid. Denk aan de Deltawerken, de totstandkoming van radar en internet. Vanuit de overheid gebeurde dat niet met het doel om innovatie te stimuleren, maar om een bepaald probleem aan te pakken – bij de  genoemde voorbeelden gaat het dan om waterveiligheid, militaire bescherming en communicatie. Daar komt bij dat de overheid ook belang heeft bij de uitkomst van die innovatie. Waar die relatie onduidelijk is, en dat zie je bij het topsectorenbeleid, is het gelijk lastig om te bepalen wat ervan terechtkomt. ‘

Challenges

‘Als je als overheid oprecht geïnteresseerd bent in wat er gebeurt met het geld, en je hebt er belang bij dat er iets goeds uit komt, dan is de kans veel groter dat je je geld effectief inzet dan wanneer je alleen bij aanvang van een programma regels opstelt en vervolgens kijkt hoe die worden nageleefd. Een van de manieren voor de overheid om opdrachten in de markt te zetten is  het uitschrijven van prijsvragen of maatschappelijk aanbesteden. Het is ons opgevallen dat de overheid daar weinig mee doet, terwijl die instrumenten bij uitstek geschikt zijn om een bepaald probleem aan te pakken. In de VS gebeurt dat bijvoorbeeld juist heel veel – denk aan de challenges voor zelfrijdende auto’s en robots.’

Het topsectorenbeleid werkt heel indirect, waarbij het zicht op het resultaat onduidelijk is

Straathof signaleert tegelijkertijd dat zo'n meer directe regie door de overheid politiek riskant is. ‘Voor een deel is er de verwachting dat het bedrijfsleven dat soort onderwerpen oppakt; de overheid ondersteunt dat met belastingmaatregelen en het topsectorenbeleid. Maar dat werkt heel indirect, waarbij het zicht op het resultaat onduidelijk is. Stelt de overheid een duidelijk doel en nodigt ze partijen uit daarop aan te besteden of aan een prijsvraag mee te doen, dan is het resultaat direct toetsbaar. Dat klinkt dus heel aantrekkelijk, maar creëert tegelijkertijd een politieke moeilijkheid. Want dat betekent ook dat als de uitkomst tegenvalt of dingen fout gaan, de overheid de klappen moet opvangen, denk aan alle commotie rond de OV-chipkaart. Zo’n project heeft een groter afbreukrisico. Beleid waarvan de uitkomst moeilijk toetsbaar is, heeft dat veel minder. Bovendien vereist het maken van een goede opdracht voor een project met mogelijk nieuwe technologie het nodige. De opdrachtgever moet kennis van zaken hebben, goed weten wat het probleem is en helder kunnen aangeven wat er moet worden bereikt.’

Komende dinsdag verschijnt het aprilnummer van De Ingenieur met het volledige interview met Bas Straathof.

Vond je dit een interessant artikel, abonneer je dan gratis op onze wekelijkse nieuwsbrief.